Bram Bakker: ‘Een psychiater moet pervers en nieuwsgierig zijn’

Psychiater Bram Bakker (57) heeft een grote liefde voor zijn vak en neemt daarin geen blad voor de mond. “Ik wil mijn mond open kunnen trekken als ik vind dat iets niet goed is. Dat wordt en werd niet erg gewaardeerd.”

U begon uw carrière met een studie geneeskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hoe heeft u die ervaren? 

„Het ging me niet makkelijk af. Ik vond de studie te saai, ik moest alleen maar leerstof stampen en ik was veel te onrustig om in de collegebanken te zitten. Ik koos geneeskunde omdat ik psychiater wilde worden, maar de opleiding gaat natuurlijk veel over onderwerpen en thema’s die niets met psychiatrie te maken hebben. Dat verklaart wel waarom ik de studie lastig vond.”

Wat maakte dat u psychiater wilde worden?

„Mijn ouders hebben beiden niet kunnen studeren en wilden dat ik dat wel zou doen. Ik kom uit een calvinistisch nest, dus het moest bij voorkeur iets nuttigs zijn, zoals het beroep van arts. Ik was een dwarse jongen en dacht: prima, maar dan word ik wel psychiater. Het had er ook mee te maken dat mijn vader twee jongere broers had die in een psychotherapeutische gemeenschap hadden gewoond. Ik geloofde dat psychiaters door mensen heen konden kijken en dat wilde ik ook leren.”

Gelooft u dat nog steeds?

„Nee. Het is ook echt niet zo. Mensen worden vaak bang als ze horen dat ik psychiater ben. Alsof ik dan ineens allemaal dingen weet. Ook houden ze vaak vermomde casuïstiek tegen je aan. ‘Mijn zus heeft last van …’, waarop ik antwoord: waar heeft u precies last van? Dan vergeten ze dat het over hun eigen depressie gaat.”

Wat vindt u mooi aan uw vak?

„De momenten dat je een verschil kan en mag maken voor iemand koester ik. Als iemand heel suïcidaal is, maar aan het eind van een traject zegt: ik ben dat kwijt en ik denk dat het niet terugkomt. Dat is vergelijkbaar met een oncoloog die een zeer gecompliceerde vorm van kanker eronder krijgt.”

„Mensen hebben gruwelijke fantasieën en daar moet je wel tegen kunnen.”

„Wat ook mooi aan het vak is, is dat het nooit gaat over koetjes en kalfjes. Ik mag doorvragen. ‘Wat doet dat met je?’, ‘Wat zou je anders willen?’, ‘Waar doet het pijn?’ Professor van Tilburg van de VU zei ooit: een psychiater moet pervers en nieuwsgierig zijn. Dat klopt. Je moet het echt willen weten. Mensen hebben gruwelijke fantasieën en daar moet je wel tegen kunnen.”

Wat voor patiënten helpt u?

„In principe iedereen, maar omdat ik niet op een afdeling werk, heb ik geen mensen met ernstige psychoses. Dat leent zich niet voor kantoortijden zoals in mijn praktijk. Ik vind drank- en drugsverslavingen fascinerend. Voor een psychiater is het een spannende vraag: wat moet er verdoofd worden? Als je daar niet komt, blijven mensen terugvallen.”

Onlangs was u te gast bij een uitzending van Jacobine Geel om te praten over de toename van burn-outs bij jongeren. Wat gaat er mis bij deze leeftijdsgroep? 

„Jongeren zitten veel te veel op hun telefoon en in hun hoofd. Ze zijn te weinig bekwaam in het voelen, in het waarnemen van wat de dingen met ze doen. Signalen van je lichaam, als ‘ik ben moe’, of ‘ik het trek het niet meer’, worden genegeerd. Ik kom uit de tijd dat je één keer in de week op woensdagmiddag televisie had. Swiebertje. Nu heb je niet alleen 24/7 televisie, maar ook games en social media. Stilstaan bij het voelen wordt noodzakelijker des te meer technologie je gebruikt.”

Hoe doet u dat?

„Ik ben een onbehandelde ADHD’er, ik kan veel aan. Dat biedt behalve soms problemen ook voordelen. Mijn hoofd gaat snel, ik heb veel energie en ik zorg dat ik fit ben. Wat ik ook goed beheers is letterlijk uitgaan, niet bereikbaar zijn. Een avond vrij hebben maar toch je telefoon op de bank hebben, werkt niet. Voor je het weet zit je een half uur te bellen met een collega. En dat terwijl je jezelf een avond vrij had beloofd.”

„Ik vind dat je een burn-out kunt zien als een cadeau aan jezelf.”

U raakte uitgeput in 2018. Wat was er aan de hand? 

„Mijn cerebellum, het deel van de hersenen dat in verband wordt gebracht met het evenwicht, raakte verstoord. Het is een onbekende ziekte die het gevolg kan zijn van griep. Wat me toen is overkomen, heeft qua symptomen alles weg van een burn-out. Van de een op de andere dag kon ik niets meer.”

„Ik vind dat je een burn-out kunt zien als een cadeau aan jezelf. Een burn-out is een normale reactie op abnormale belasting. Je kunt wel allerlei klachten ontwikkelen, maar die klachten hebben ook een functie. Die zijn niet alleen bedoeld om zo snel mogelijk de deur uit gewerkt te worden, maar zijn ook een signaal dat er iets niet in orde is. Als jij ineens 40 graden koorts hebt, kun je wel handenvol paracetamol gaan slikken en de koorts onderdrukken, maar waar komt de koorts vandaan? Het is belangrijk dat je bij een burn-out ook zoekt naar wat de oorzaak is.”

Bram Bakker

In een interview dat u eerder gaf, zei u: ‘er is in de Nederlandse psychiatrie geen debatcultuur en figuren als ik worden er keihard uitgeflikkerd?’ Wat bedoelt u daarmee?

„De Nederlandse psychiatrie heeft geen hofnar. Dat verdragen ze niet. Als je te oneerbiedig en te ondiplomatiek bent, dan zeggen ze: ja, jij hoort er niet bij. Jij gedraagt je niet volgens onze ongeschreven regels en wetten. Ik houd erg van mijn vak, maar ik houd ook van debatteren en de zaken op scherp zetten. Ik wil mijn mond open kunnen trekken als ik vind dat iets niet goed is. Dat wordt en werd niet erg gewaardeerd.”

Aan welke ongeschreven regels en wetten houdt u zich niet?

„De voorbeelden zijn legio. Dat ik niet alles volgens protocol en richtlijn aanvlieg, maar ook intuïtief te werk ga. Zo ontwikkelde ik runningtherapie: hardlopen met patiënten. Ik weet namelijk zeker dat als je lichamelijk niet in vorm bent, je depressie ook niet helemaal geneest. Vervolgens kreeg ik te horen dat wij ons vak enkel in de spreekkamer uitoefenen.”

„Collega’s zijn verbolgen over het feit dat ik al dertig jaar mijn 06-nummer aan patiënten geef.”

„Ik heb daarnaast veel commentaar gehad wanneer ik in het publieke domein iets zei over een bekend persoon die verslaafd is of zich gesuïcideerd heeft. In Nederland zijn ze daar extreem streng in. Veel strenger dan in andere landen. In Frankrijk analyseert een psychoanalyticus op televisie de premier, maar wanneer in Nederland Gordon in het nieuws komt met een verslaving en ik vervolgens iets zeg over verslaving in het algemeen dan vindt men nog steeds dat ik dat niet mag. Ook zijn collega’s verbolgen over het feit dat ik al dertig jaar mijn 06-nummer aan patiënten geef. En over dat wanneer ik denk dat het de patiënt helpt, ik iets over mezelf vertel. Ze vinden dat ik zakelijk en privé niet genoeg gescheiden houd.”

Doelt u daarmee ook op de waarschuwing die u in 2005 kreeg van Het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg vanwege twee gevallen van grensoverschrijdend gedrag?

„Die kwamen erop neer dat ik een patiënte teveel toegang had gegeven tot mijn privéleven. Ik had haar in contact gebracht met een vriend van mij. Tussen die twee is er iets gebeurd. Dat werd een klacht. Men vond dat ik haar geen toegang tot hem had mogen geven. In het andere geval heb ik gezoend met een vriendin van een patiënt van mij. Het gebeurde in een kroeg, er was bier in het spel en het was geen handige actie. Achteraf is het dom. Maar waar staat geschreven dat je niet met een vriendin van een patiënt mag zoenen?”*

In het eerste geval noemde je je handelingen onconventionele behandelmethoden. Waar ligt daarbinnen de grens? Mag je zo ver gaan als goed is voor de patiënt?

„Dat varieert per geval. Ik vind wel dat er altijd grenzen zijn, maar als je denkt dat je die absoluut kunt maken en aan de hand daarvan iedereen kunt veroordelen tot goed of fout, heb je het mis. Neem de kritiek dat ik mijn privénummer niet zou mogen geven. Ik had een keer een patiënt om elf uur ’s avonds aan de lijn, die zei dat hij voor de trein ging springen. Op de achtergrond hoorde ik een trein voorbijrijden. Ik heb met hem gesproken waarna hij naar huis is gegaan. Hij leeft nog steeds. Als ik de telefoon niet had opgenomen, was hij misschien ook naar huis gegaan, maar toch was het handig dat iemand de telefoon opnam.”

Voelt u zich een persona non grata onder beroepsgenoten?

„Er is een verschil tussen op de bühne en daarachter. Er zijn collega’s geweest die mij publiekelijk verketterd hebben en ondertussen hun partner voor behandeling naar mij doorverwijzen.”

Vindt u het label omstreden psychiater vervelend?

„Het went. Vroeger had ik het er wel moeilijk mee. Een vriendin troostte mij vaak dat er ook mensen zoals ik nodig zijn. Zij zei eens: ‘Een dwarsligger houdt de rails bij elkaar.’ Daar houd ik mij maar aan vast.”

Denk jij aan zelfdoding? Of ken jij iemand die aan zelfdoding denkt? Neem dan contact op met 113 online of bel 0900-0113.

*Op verzoek om commentaar ging Het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg niet in. In verband met wettelijke geheimhoudingsplicht mogen zij geen informatie geven over individuele gevallen. 

Fotografie: David Meulenbeld

3 jaren ago

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.