Het is vandaag de Europese dag tegen de Mensenhandel. Vandaag en morgen publiceren we verhalen van mensen die slachtoffer werden van mensenhandel in Nederland. Vandaag het verhaal van Najja* (18), die vanwege zijn geaardheid van Oeganda naar Nederland vluchtte, maar hier in de handen van een mensenhandelaar terecht kwam.
Ik ben opgegroeid in een stad vlakbij Kampala, de hoofdstad van Oeganda. Mijn vader overleed toen ik jong was en mijn moeder voedde mij en mijn drie zusjes en broertje in haar eentje op. Op zich had ik een prima jeugd, maar ik zat in de knoop met mezelf; met mijn seksuele voorkeur. Omdat ik de oudste was, werd van mij verwacht dat ik de vaderrol in het gezin vervulde. Ik moest de sterke zijn, maar eigenlijk voelde ik me helemaal niet zo sterk.
Het moment dat ik realiseerde dat ik op mannen viel, was toen ik verliefd werd op een klasgenoot. We zaten bij elkaar in de klas op de middelbare school. Het ging heel geleidelijk en we gingen in eerste instantie met elkaar om als vrienden. We deden zelfs extra stoer tegen elkaar, om maar te ontkennen dat er meer tussen ons speelde. We zagen elkaar op school, tijdens voetballes en soms bij elkaar thuis. Je kunt het geen dates noemen omdat alles stiekem moest. Over alles moesten we nadenken. Als ik met hem uitging, moest ik een meisje meenemen omdat mensen anders zouden kunnen vermoeden dat er misschien meer speelde tussen hem en mij. Om de kleinste verdenking zouden we al vermoord kunnen worden. Hoewel het ons enkele maanden lukte alles geheim te houden, gebeurde het onvermijdelijke toen we na school samen betrapt werden bij het voetbalveld.
Als homoseksuele man in Oeganda heb je eigenlijk geen leven. Het is zo moeilijk: je wilt graag met iemand zijn, maar dat kan gewoon niet. Niet alleen ik was slachtoffer van mijn seksuele voorkeur. Als de Oegandese gemeenschap uitvindt dat iemand gay is en zijn of haar familie diegene toestaat onder hetzelfde dak te wonen – en het daarmee in feite goedkeurt – worden zij ook veracht. De bevolking neemt het heft in eigen hand. Ze kunnen alles met je doen, want er is niemand die daar iets tegen doet. Er zat niets anders op dan te vluchten.
Mijn vriend was degene die voorstelde Oeganda te ontvluchten. Onze voetbalcoach vertelde dat we naar Europa, of in elk geval buiten Afrika, moesten gaan omdat ‘mensen zoals wij’ daar wél vrij konden leven. Hij kon ons wel helpen en stelde ons voor aan een andere man, die we de ’teamleader’ noemden. Ik dacht dat het een goede man was, die het beste met ons voor had. Hij zou ons kunnen helpen naar Nederland te gaan. We wilden natuurlijk samen gaan, maar er was in eerste instantie één plekje, dus mijn vriend vertrok eerst. Na enkele weken kwam er nog een plekje vrij en ook ik kon vertrekken. De man in kwestie hielp me aan een paspoort, een vliegticket en regelde alle financiële zaken. Ik had er geen verstand van; ik had immers nog nooit buiten Oeganda gereisd. Met een groepje en onder leiding van de ’teamleader’ gingen we op weg. Na een chaotische reis per vliegtuig, waarvan ik me weinig herinner behalve een paar tussenstops, eindigden we in Nederland.
In Nederland werden we overgedragen aan een andere man. Hij nam onze paspoorten in, en de groep werd gescheiden. Ik had betaald om hier een baan te krijgen, maar al snel werd duidelijk dat er andere plannen met ons waren. Zodra we hier arriveerden, werden we verhandeld als slaven. Ik werd meegenomen door een stel mannen en zij sloten me op in een kamer in een appartement. Het moet in een grote stad zijn geweest, want ik hoorde stemmen van buiten. Het was een kamer zonder raam, dus ik wist nooit wanneer het dag of nacht was. Het was altijd donker. Ik kon met niemand communiceren en begreep niet wat er gebeurde. Tot op de tweede dag duidelijk werd waarom ik daar opgesloten zat. Als de deur geopend werd, kon het voor drie dingen zijn. Ik kreeg eten, mocht douchen of er kwamen mannen binnen om me te misbruiken.
Zodra we hier arriveerden, werden we verhandeld als slaven.
Meerdere keren per dag werd ik misbruikt door telkens weer verschillende mannen. Ze dwongen me om seks met ze te hebben of maakten naaktfoto’s van mij. Het maakte niet uit wat ik deed. Als ik huilde of me verzette, werd ik geslagen. Op een gegeven moment was ik zo gevoelloos dat ik niet langer tegenstribbelde. Ik kon niks behalve toestaan dat de mannen deden wat ze wilden. In het begin was ik nog hoopvol – dat iemand me zou horen, of helpen. Maar op een gegeven moment verloor ik alle hoop. Ik was zo moe van het huilen. Zo moe van het moed houden, terwijl er geen zicht op een andere situatie was. Ik gaf de hoop op dat iemand me zou redden. Ik dacht: als dit mijn leven gaat zijn, dan wil ik niet meer leven.
Het was een wonder dat ik kon ontsnappen. Een van de mannen had de deur geopend zodat ik kon douchen, maar hij werd afgeleid door een telefoontje. Hij begon in de telefoon te schreeuwen en was zo boos dat hij dingen brak en schopte. Ik werd zo bang en dacht aan wat hij uit woede met mij zou doen als hij zou ophangen. Ik begon uit het niets te rennen. De voordeur was van het slot en ik rende naar buiten. Ik had geen idee waar ik heen moest en zag aan de zijkant van de flat een buitentrap. Ik klom de trap af terwijl ik hem achter me hoorde schreeuwen. Plotseling was ik op straat en had ik geen idee waar ik heen moest.
Ik had geen schoenen aan en droeg alleen een broek en shirt. Ik had geen idee wat ik moest doen. Ik bleef maar rennen, lopen, rennen – zonder route, zonder doel. Tot het nacht werd en ik mensen om hulp begon te vragen. Maar niemand begreep wat ik probeerde te zeggen. Ik kan me weinig herinneren van de nacht die ik doorbracht in een park, behalve dat het heel koud was, en de continue angst dat de man me zou vinden.
De volgende dag ging ik verder met lopen en sprak mensen aan om te vragen naar de politie. Niemand begreep me. Tot ik een man ontmoette die vroeg of hij me kon helpen. Ik vertelde hem dat ik uit Afrika kwam en hulp nodig had. Hij antwoordde dat ik naar een opvangkamp moest en dat ik daar om asiel moest vragen. Ik had geen idee wat om asiel vragen betekende. Hij bracht me naar het station, kocht een treinkaartje en ging met me mee in de trein. Zo kwam ik terecht in Ter Apel en nu zit ik in een ander opvangcentrum.
Hier in de opvang probeer ik te doen alsof – probeer ik mee te doen met de rest. Maar als ik alleen ben, blijf ik maar denken aan wat er gebeurde in die kamer. Het is het enige waar ik aan kan denken. Het duurt uren voordat ik slaap en als het lukt, beginnen de nachtmerries. Ik zie de mannen in mijn hoofd, beleef de machteloosheid opnieuw. Ik denk nog veel aan mijn vriend. We hebben elkaar nooit meer gesproken en ik weet niet eens of hij nog wel leeft.
Ik dacht dat ik hier in Nederland zou kunnen zijn wie ik ben. Dat ik vrij zou kunnen leven, naar school kon gaan, een goede baan kon krijgen. Dat liep anders. Ik zie ook niet in hoe ik terug kan naar Oeganda. Niemand van mijn familie weet wat er met me gebeurd is. Ze willen en kunnen me niet meer zien. Simpelweg omdat ze alleen al in gevaar zijn als ze contact met me hebben. Alhoewel ik geen idee heb hoe mijn toekomst eruit zal zien, hoop ik dat ik ooit van iemand zal houden en daar open over kan zijn.
*Najja’s naam is om privacyredenen gefingeerd.
Illustratie door Krister Lima.